1) | kinderen van Juda |
|
Ofschoon Juda de oudste onder de kinderen Jakobs niet is geweest, nochtans begint de schrijver van dit boek de beschrijving van het geslachtsregister der kinderen Jakobs van Juda af, zo ten aanzien der koninklijke waardigheid, die zijnen nakomelingen wordt beloofd, Gen. 49:8, alsook daarom, omdat Christus uit den stam van Juda zou geboren worden.
|
2) | Zimri, |
|
Joz. 7:1 wordt hij Zabdi genoemd, en was de vader van Charmi, van denwelken 1 Kron. 2:7 gesproken wordt.
|
3) | en Dara. |
|
Hij wordt Darda genoemd, 1 Kon. 4:31.
|
4) | Achan, |
|
Joz. 7:1 wordt hij Achan genoemd, maar hier Achar, dat is, beroerder, of verstoorder, zie Joz. 7:25.
|
5) | de beroerder van Israël, |
|
Of, verstoorder.
|
6) | De kinderen van Ethan |
|
Hier staat kinderen, of zonen in het getal van velen, daar nochtans maar ‚‚n genoemd wordt, alzo ook Gen. 46:23.
|
7) | Ram, |
|
Hij wordt Aram genoemd, Matth. 1:3; Luk. 3:33.
|
8) | Chelubai. |
|
Anders, Kaleb, 1 Kron. 2:18,42.
|
9) | Salma, |
|
Ruth 4:21, en Matth. 1:4, wordt hij Salmon genoemd.
|
10) | Eliab, |
|
Anders, Elihu, 1 Kron. 27:18.
|
11) | Simea, |
|
Ook Samma, 1 Sam. 16:9, genoemd.
|
12) | den zevende. |
|
1 Sam. 16:10,11, en 1 Sam. 17:12, worden acht zonen van Isa‹ geteld. Het kan zijn, dat ‚‚n zonder kinderen na te laten gestorven mag zijn, of dat hij hier is uitgelaten om nadere redenen, ons onbekend.
|
13) | Abigail. |
|
Abigal, 2 Sam. 17:25.
|
14) | Abisai, |
|
Of, Abisai.
|
15) | Jether, |
|
Anders, Jethro, hij wordt hier een Ismaëliet genoemd, omdat hij van het geslacht Ismaëls was, maar 2 Sam. 17:25, wordt hij een Israëliet genoemd, omdat hij de Israëlietische religie had aangenomen.
|
16) | Kaleb |
|
Hij is die Kaleb niet, dien Mozes heeft uitgezonden om het land Kanaän te verspieden, Num. 13:6, want die was de zoon van Jefunne, van welken hierna 1 Kron. 4:15 zal gesproken worden; maar in 1 Kron. 2:18 wordt gesproken van Kaleb, den zoon van Hezron, en hij wordt 1 Kron. 2:9 genoemd Chelubai.
|
17) | de zonen van deze |
|
Te weten, die hij bij Jerioth gewonnen heeft; want de kinderen, die hij bij Azuba gewonnen heeft, worden hierna 1 Kron. 2:42 verhaald.
|
18) | ging Hezron in |
|
Dat is, hij besliep haar, of hij bekende haar, gelijk de Heilige Schrift spreekt, Gen. 4:1, en Gen. 6:4.
|
19) | Machir, |
|
Hij is geweest een zoon van Manasse.
|
20) | vader van Gilead, |
|
Dat is, naar sommiger gevoelen, zoveel als hoofd, overste, regent. Alzo in verscheidene volgende plaatsen. Anderen verstaan hier door Gilead den eigenlijken zoon van Machir. Zie Num. 26:29,30, alzo onder, 1 Kron. 7:14.
|
21) | toen hij |
|
Hebreeuws, toen hij een zoon was van zestig jaar.
|
22) | Jair; |
|
Die een zoon van Manasse genoemd wordt, Num. 32:41, omdat zijn grootmoeder van den stam van Manasse was, te weten een dochter van Machir, 1 Kron. 2:21. Doch Machir was een zoon van Manasse; Num. 26:29.
|
23) | Kenath, |
|
Een Nobach heeft deze stad ingenomen, Num. 32:42. Dit is eertijds een machtige stad geweest, gelijk daaraan blijkt, dat zij zestig steden onder haar gebied gehad heeft.
|
24) | onderhorige |
|
Hebreeuws, dochters, gelijk elders dikwijls.
|
25) | Deze allen |
|
Te weten, de zonen van Hezron, die straks genoemd zijn, te weten, Segub, Ja‹r, alsook Nobach, die genoemd wordt Num. 32:42.
|
26) | zonen van Machir, |
|
Zij waren zonen van Machir van hun moeders zijde, want hun moeder was een dochter van Machir, maar van huns vaders zijde waren zij van den stam van Juda.
|
27) | in |
|
Anders, als Kaleb Efrata [had] of [getrouwd, of genomen had].
|
28) | Kaleb-efratha, |
|
Dit schijnt een plaats geweest te zijn, van Kaleb alzo genoemd naar hem en zijn huisvrouw.
|
29) | Thekoa. |
|
Dat is, van welken de inwoners van Thekoa gesproten zijn. Zie van de stad Thekoa 2 Sam. 14:2, in de aantekening. Het schijnt dat deze Asschur geboren is na den dood zijns vaders Hezron.
|
30) | Ahia. |
|
Anders, uit, of van Ahia, houdende dat deze was moeder der straks genoemde kinderen. Zie het volgende.
|
31) | kinderen |
|
Hier en elders meer wordt het woord kinderen in het getal van velen gesteld, daar nochtans maar ‚‚n zoon of dochter gemeend wordt, gelijk boven, 1 Kron. 2:8, en onder, 1 Kron. 2:34. Alzo wordt ook Gen. 21:7, en Gen. 46:23 kinderen of zonen, in het getal van velen gesteld voor een kind of zoon.
|
32) | Achlai. |
|
Dit was een dochter, gelijk uit 1 Kron. 2:34,35 is af te nemen.
|
33) | dochteren. |
|
Dat is, een dochter, Achlai genoemd, 1 Kron. 2:31.
|
34) | dochter |
|
Genoemd Achlai, 1 Kron. 2:31.
|
35) | Zabad, |
|
1 Kron. 11:41, wordt wederom zijner gedacht.
|
36) | kinderen van Kaleb |
|
Te weten, die hij bij Hazuba gewonnen heeft; want die hij bij Jerioth gewonnen heeft, zijn verhaald 1 Kron. 2:18, en die hij bij Efrath gewonnen heeft, worden verhaald 1 Kron. 2:19,20.
|
37) | vader |
|
Dat is, van welken de inwoners van Zif hun oorsprong genomen hebben; welke stad gelegen was in den stam van Juda, Joz. 15:55. Zie de aantekening op 1 Sam. 23:19.
|
38) | Beth-zur. |
|
Dat is, der Bethzurieten, of der inwoners van Bethzur, een stad gelegen in den stam van Juda; Joz. 15:58.
|
39) | De kinderen van Jochdai |
|
Anders, en de kinderen [van Moza] waren Jochdai, welks kinderen zijn Regem.
|
40) | Uit het bijwijf |
|
Anders, Maächa, Kalebs bijwijf, baarde Seber, enz.
|
41) | vader van Madmanna, |
|
Madmanna, Machbena en Gibea zijn namen van steden in den stam van Juda, zodat men door vader in 1 Kron. 2:49 moet verstaan den eersten inwoner en voorplanter dezer steden, van welken de inwoners dier steden voortgekomen zijn, gelijk 1 Kron. 2:42,45,51,52.
|
42) | Achsa. |
|
Deze was des eersten Kalebs oudste dochter.
|
43) | Kaleb, |
|
Deze Kaleb is de tweede van dien naam, een zoon van Hur, dien Kaleb, de eerste van dien naam, had gewonnen bij zijn bijwijf Efrath, 1 Kron. 2:19. Zodat deze Kaleb, van welken in 1 Kron. 2:50 gesproken wordt, was een zoonszoon van den eersten Kaleb.
|
44) | de vader van |
|
Dat is, der Israëlieten, die in Kiriath-Jearim gewoond hebben.
|
45) | vader der Bethlehemieten; |
|
Versta dit alzo, dat deze Salma maar ten dele vader van de inwoners van Bethlehem geweest is; want Boas de Bethlehemiet was van een anderen Salma, die de zoon van Nahesson was. Zie 1 Kron. 2:11.
|
46) | Haref, |
|
Onder, 1 Kron. 4:4, wordt hij Penuel genoemd.
|
47) | Hazihammenuchoth. |
|
Anders, de helft van Menuchoth; dat is van diegenen, die de helft van het land Menuchoth bewoonden. Dat Menuchot een zeker landschap geweest is, nemen enigen af uit 1 Kron. 8:6, waar het genoemd wordt Manahath. Het was gelegen aan de grenzen van Juda, Benjamin en Dan.
|
48) | Jithrieten, |
|
Deze en de navolgende schijnen geslachten of huizen geweest te zijn in de stad Kiriath-Jearim, die van Sobal zijn voortgekomen.
|
49) | De kinderen van Salma |
|
Dat is, de nakomelingen.
|
50) | Atroth, |
|
Zie Joz. 16:2,5,7.
|
51) | der schrijvers, |
|
Deze schrijvers waren afkomstig van Jethro, den schoonvader van Mozes, en zij woonden als vreemdelingen onder het volk Gods. En opdat zij ook enigen dienst het volk Gods deden, zo waren zij gesteld tot schrijvers, dat is, als publieke notarissen, die contracten en dergelijke acten stelden en daarvan boek hielden. Zij worden hier verhaald, omdat zij onder den stam van Juda woonden. Zie Richt. 1:16.
|
52) | Kenieten, |
|
Dat is, de nakomelingen van Jethro, Richt. 1:16.
|
53) | Hammath, |
|
Deze Hamath schijnt geweest te zijn een van de voornaamsten onder de Kenieten, en een vader der Rechabieten, die hun woning in den stam van Juda genomen hadden. Zie Jer. 35:2. En worden alzo deze Kenieten onderscheiden van de Kenieten, die van Theber afkomstig waren en hadden hun woning genomen bij Kedes in den stam van Nafthali of van Manasse. Zie Richt. 4:11.
|
54) | Rechab. |
|
Van Rechab of de Rechabieten, zie Jer. 35:2.
|